Heem en museum Dorp 64, 2382 Poppel (gem. Ravels)
cropped-Logo-Heemkunde.jpg

Heemkunde en Erfgoedvereniging Nicolaus Poppelius vzw

Toponymie werkwijze

Plaatsnamen zijn vaak dragers van boeiende geschiedenis, en daarom zijn ze voor geïnteresseerde streekbewoners een bron waaruit die veel kennis kunnen vergaren in verband met de levenswijze van hun voorouders. Dat naamkunde en meer bepaald de toponymie als hulpwetenschap bij o.a. archeologie, geologie en geografie, volkskunde, historische taalkunde en diverse takken van de geschiedenis zeer belangrijk is, weet iedereen. Binnen de toponymie doet zich daarbij nog steeds de behoefte gelden aan naamkundige monografieën die onze gemeenten naamkundig zo grondig mogelijk ontleden.
De toponymie of plaatsnaamkunde bestudeert de namen van wegen, straten, gehuchten, waterlopen, huizen, velden, poelen, heiden, bruggen, akkers en noem maar op. Niet alleen de nu nog bestaande namen worden bestudeerd, maar ook alle namen die er ooit zijn geweest. Daarom moet diegene die het onderzoek doet alle archieven van het betrokken dorp doorlezen en er alle plaatsnamen uit noteren in hun context. Door vergelijking van de opeenvolgende schrijfwijzen en door gebruik te maken van verschillende hulpwetenschappen valt dan meestal de betekenis wel te achterhalen. Voor de samenstelling van het Poppelse glossarium werd een zo ruim mogelijk archiefcorpus geëxcerpeerd dat vrijwel hiaat-loos de periode 1620-1900 bestrijkt. Voor de voorafgaande periodes kon een beroep worden gedaan op enkele cijnsboeken , abdijarchieven en volkstellingen.
Na een kort overzicht in verband met de gevolgde werkwijze en de groepering naar oorsprong volgt het glossarium dat uiteraard het grootste bestanddeel van dit werk uitmaakt. Een literatuurlijst volgt tenslotte als afsluiter. Bij de samenstelling van het glossarium (het belangrijkste onderdeel van iedere toponymische monografie) werd getracht te beantwoorden aan de eisen van volledigheid, betrouwbaarheid en controleerbaarheid, maar bij de finale redactie drongen een aantal inkortingen zich op om het volume van de monografie binnen redelijke proporties te houden. Hedendaagse nietszeggende benamingen (moderne huisnamen, herbergen, winkels, duivenlokalen, enz.) werden weggelaten omdat ze voor de toponymie niets dan ballast zijn.


A. Wijze van verzamelen:
Het namenmateriaal bestaande uit veld-, weg-, huis- en waternamen is tijdens intensief archiefonderzoek en veldwerk verzameld en ondergebracht in een kaartsysteem. Voor elk opgetekend toponiem werd een steekkaart aangelegd, waarop in chronologische volgorde de vermeldingen en de bronnen werden opgetekend, zo mogelijk in de oorspronkelijke context. Op die manier werden alle in het archiefcorpus aangetroffen grafieën in het glossarium vermeld, ook de duidelijk “abnormale”, bv. geproduceerd door nederlands-onkundigen of weinig geletterden.
Vergelijking van dit uit verschillende bronnen opgetekend materiaal opende in veel gevallen de mogelijkheid het toponiem en het goed waarop het betrekking heeft “op hun weg door de eeuwen” te volgen. Ons opzet, namelijk voor elke grafie van elk toponiem alle excerpten in chronologische afwisseling met hun referenties in het glossarium op te nemen, is dan ook geslaagd. Hierdoor is het mogelijk de spellingsevolutie op de voet te volgen. In principe werden voor elk toponiem alle referenties opgenomen, behalve bij zeer overvloedig geattesteerde namen of grafieën, zoals de naam Poppel of gehuchtnamen. Vooral bij dergelijke namen werden de diverse grafieën niet volledig in hun chronologische afwisseling weergegeven, maar gegroepeerd binnen de periode (begin- en eindjaar) waarin ze voorkomen.
Het namenmateriaal uit de archivalia is op de eerste plaats en in hoofdzaak overgenomen uit verkoop-, delings-, huur- en pachtakten en cijnsboeken uit de periode 1211-1995. Deze bronnen zijn jammer genoeg niet compleet. De aanwezigheid in Poppel van kloosterbezittingen (Postel, Averbode, Tongerlo) maakte bovendien het raadplegen van archivalia van deze abdijen noodzakelijk. De notariële en kadastrale archieven van na 1830 leverden, achteraf gezien relatief meer jong dan onbekend materiaal op. Daar vanaf 1832 de ligging der grondeigendommen geleidelijk werd aangeduid met kadastrale nummers, heeft dit materiaal vooral zijn nut bewezen voor het lokaliseren van toponiemen die uit oudere bronnen werden opgetekend. Het veldwerk tenslotte heeft niet de verwachte resultaten opgeleverd. De oorzaak ervan is dat de oudere generatie landbouwers verdwenen is en dat de jongere generatie de oude toponiemen niet meer kent. De recente ruilverkaveling heeft toekomstig veldonderzoek helemaal onmogelijk gemaakt omdat het landschap zoals het eeuwenlang werd opgebouwd totaal werd vernield.


B. Wijze van bewerking:
In het glossarium werden de plaatsnamen alfabetisch gerangschikt en voorzien van een volgnummer. De toponiemen met letter K zijn onder de letter C, en die met letter Z onder de letter S geplaatst. De uittreksels uit de archiefstukken zijn in hun oorspronkelijke schrijfwijze en zo mogelijk in hun context overgenomen. Er werd gestreefd naar volledigheid. De volgorde ervan, inclusief de er achter staande data en bronaanduidingen is binnen elk artikel chronologisch.
Na de excerpten volgt, indien bekend een plaatsaanduiding over de ligging van het naam dragende onderwerp op de bijgevoegde stafkaart (aanduiding van vak en volgnummer). Tenslotte volgt de verklaring van het toponiem wat in vele gevallen bij een hypothese blijft. Zo heeft Roelandts er reeds op gewezen dat het onverantwoord is om aan naamverklaring te doen zonder vooraf de literatuur door te maken. Vaak stelt men zich tevreden met het vermelden van de meest aanvaarde of plausibele verklaring. Herhaaldelijk is er echter op gewezen dat etymologie en naamverklaring, het interessantste maar ook moeilijkste aspect van het toponymisch onderzoek is. Samenvattend stelt Molemans het zo: ” De naamkundige weet dat de fantasie niet op hol mag slaan, hij moet alleen steunen op het materiaal, de historische taalkunde, zijn kennis van het plaatselijk dialect, evenals van de geografie van het behandelde gebied om zinvolle verklaringen te formuleren. De taalkundige verklaring dient in talrijke gevallen getoetst te worden aan de terreingesteldheid en dat veronderstelt natuurlijk nauwkeurige lokalisering. Indien de linguïstische en zakelijke verklaring elkaar bevestigen, dan is de naam afdoende verklaard”.
Een voordeel van de kleinschalige maar grondige monografie is dat door precieze lokalisering en zo continu mogelijke schriftelijke overlevering een aantal vervormingen van namen aan het licht kunnen gebracht worden, zodat men althans voor een aantal zinloze verklaringspogingen wordt behoed. Indien we niet zeker zijn van een verklaring wordt die niet gegeven.


C. Het lokaliseren:
Het lokaliseren gebeurde door het selecteren van enkele zegslieden. Dat gebeurde met gemotiveerde oud-landbouwers die uitsluitend op het veld werden ondervraagd. Om oriëntatieproblemen te vermijden werden ze daarbij niet geconfronteerd met kaartmateriaal voor de lokalisering. De ervaring leerde dat deze werkwijze weinig resultaten opleverde. Wat ons daarbij opviel was het feit dat sommige landbouwers elkaar tegenspraken of zelfs foutieve aanduidingen gaven die niet klopten met archief en kadaster. Vervolgens werd het materiaal waarvan het kadastrale perceelnummer in de bronnen werd vermeld gelokaliseerd met behulp van de oorspronkelijke kadastrale bladen van 1832. Het overige materiaal dat enige relevantie voor een naamkundige verklaring zou kunnen hebben werd met behulp van de zogenaamde relatiemethode gelokaliseerd. Dit tijdrovend werk komt in het kort hierop neer, dat van een beperkt aantal, vermoedelijk bij elkaar liggende stukken grond, waarvan de eigenaar, het toponiem en de eigenaars van de aangrenzende percelen in de bronnen zijn vermeld, eerst een relatieschema wordt gemaakt. Hieruit moet dan blijken welke percelen gemeenschappelijke buren hebben en welke percelen er in de gekozen groep niet thuishoren.
Vervolgens worden de percelen als een legpuzzel aan elkaar gepast. Daarbij krijgen de percelen met vier gemeenschappelijke buren een centrale plaats toegewezen terwijl die met de minste relaties aan de omtrek van de kaart komen te liggen. Op deze wijze ontstaat in plattegrondvorm een relatiepatroon van percelen. Deze struktuur wordt hierbij niet gevormd door kadastrale perceelsgrenzen maar door eigendomsgrenzen die vaak meerdere kadastrale percelen kunnen insluiten. Het spreekt vanzelf dat aan deze werkwijze een aantal voorwaarden zijn verbonden. De belangrijkste daarvan zijn dat het gekozen materiaal zoveel mogelijk uit dezelfde bron komt of uit dezelfde tijd dateert en dat ten behoeve van de terreinoriëntatie tenminste één stuk grond van de groep grenst aan een reeds gelokaliseerd of bekend deel van het landschap. Voor de Poppelse toponymie is de aanzienlijke tijd die aan het lokaliseren werd besteed niet lonend gebleken, en dat is heel jammer. Dit kan ook verklaard worden omdat het kaartenmateriaal voor Poppel tamelijk beperkt is: een oude “Atlas Cadastral” uit het begin van de 19e eeuw werd voor Poppel niet aangetroffen.
Wanneer bij het lokaliseren sommige landbouwers elkaar tegenspraken of zelfs foutieve aanduidingen gaven die niet klopten met archief en kadaster werd er voor die toponiemen geen plaatsaanduiding gegeven. Ons leek het immers slechts zinvol een plaatsaanduiding te geven, wanneer die met 100% zekerheid juist is.